Glasfusing is, letterlijk vertaald uit het Engels, het samensmelten van glas. Wanneer je glas met elkaar wilt versmelten moet je rekening houden met enkele belangrijke eigenschappen van glas.
- Glas zet uit als je het verwarmt en krimpt als het weer afkoelt. Glas maakt men uit de basisgrondstoffen zand, kalk en soda, plus nog heel veel andere toevoegingen om het kleur, sterkte enz. te geven (zie tabblad: “materiaal Glas”). Daardoor zetten verschillende glassoorten op verschillende wijze uit en krimpen verschillend. Zou je twee glassoorten samensmelten waarvan de ene veel sneller krimpt dan de ander dan barst het samengesmolten glas bij afkoeling. Daarom is een voorwaarde om glassoorten te kunnen samensmelten dat ze op dezelfde wijze uitzetten en krimpen. Oftewel, de uitzettingscoëfficiënten (de COE: de Coefficient Of Expansion) van het glas moeten hetzelfde zijn.
- Iedere stof zal in gesmolten staat (vloeibaar dus) een karakteristieke dikte aannemen als we het vrij laten vloeien. Een vrij vloeiend plasje water zal bijvoorbeeld 0,1 mm dik worden, een plasje kwik bijvoorbeeld 5 mm (deze waarden zijn geschat ten behoeve van dit voorbeeld)). Op de vloeistof werken twee belangrijke krachten: de zwaartekracht die de vloeistofmoleculen uit elkaar wil drijven, en de aantrekkingskracht die altijd tussen moleculen onderling bestaat en waarvan de sterkte per stof verschilt: de Vanderwaalse krachten. Tussen deze krachten op de moleculen ontstaat een evenwicht: het vloeistofplasje krijgt een vaste dikte! Als glas vrij kan vloeien (zeg: vanaf 800 graden), dan zal het glas altijd een dikte willen aannemen van 6 mm! Wat betekent dit nu als je glas smelt? Een stuk glas dat dikker is dan 6 mm (of bijvoorbeeld 5 glasplaatjes van 3 mm die je op elkaar stapelt tot 15 mm dikte) dat je in een glasoven verhit naar bijvoorbeeld 800 graden, wil vloeien naar een plasje glas van 6 mm dik! Andersom werkt het ook zo. Als je een plaatje glas van 3 mm dik lang genoeg verhit bij een hoge temperatuur krimpt het plaatje glas tot een plaatje van 6 mm dik! Met andere woorden: de vorm van je glas verandert, afhankelijk van de dikte van je glas. Daarom werken we als glaskunstenaar in het algemeen met glasplaten van 3 mm dik; dat is de standaarddikte. Als we bijvoorbeeld nu een mooie schaal van verschillende kleuren glas willen maken in een bepaalde vorm (rond, vierkant, zeshoekig), dan moeten we zorgen dat die vorm niet verandert door het krimpen of uitvloeien van het glas naar 6 mm. Als we er nu voor zorgen dat overal in de vorm twee laagjes van 3 mm glas op elkaar liggen (samen dus 6 mm), dan blijft de vorm zoals hij is! Daarom zijn veel gefusede schalen 6 mm dik. Overigens: de laagjes glas smelten samen, maar de kleuren vermengen zich niet met elkaar zoals bijvoorbeeld bij verf.
- Glas is geen vaste stof (al lijkt dat wel zo) én het is geen vloeistof. Wanneer we bijvoorbeeld een stuk koper smelten, dan blijft dat koper een vaste stof tot een bepaalde vaste (smelt)temperatuur: het koper wordt vloeibaar. Bij glas is dat niet zo. Wanneer we glas vanaf kamertemperatuur verhitten zal het bij toenemende temperatuur –vanaf ongeveer 650 graden- buigzaam en zachter worden. Naarmate de temperatuur toeneemt wordt het glas steeds meer vloeibaar, van een consistentie van dikke stroop uit de koelkast (bij 750 graden) tot die van honing bij zo’n 900-1000 graden. We gaan hier verder op in onder het tabblad Materiaal Glas. Door “muurtjes” om het smeltende glas te zetten kunnen we het glas dikker laten smelten dan de 6 mm waar het uit zichzelf naar toe wil. We maken dan een “mal”.
We zien dus dat we glasstukken op verschillende manieren met elkaar kunnen laten versmelten. Bij lagere temperaturen kleven de glasstukken wel aan elkaar, maar versmelten ze niet helemaal met elkaar. We noemen dat “tack-fuse”. “Tacken” (Engels voor “verkleven”) is het verkleven van glas aan elkaar, waarbij de glasranden sterk afronden. Dit gebeurt bij een temperatuur van zo’n 740-780 graden, afhankelijk van glassoort, glaskleur enz.. Gaat de temperatuur verder omhoog (zeg: bij 810 graden) dan versmelten de glasstukken steeds meer met elkaar, tot het uiteindelijk één plaat is. Dit is afhankelijk van de temperatuur in de glas-oven, en de tijd dat het glas bij die temperatuur in de oven blijft.